Poker is een spel met veel spel specifieke termen. Op deze pagina geven we uitleg over de veel voorkomende poker terminologie.
A
ABC Poker – Hiervan spreekt men als iemand ‘volgens het boekje’ speelt. Een degelijke speelstijl, waarin men vrij weinig handen speelt en weinig verrassende moves maakt. Een dergelijke speler wordt ook wel als ’tight’ (gesloten, voorzichtig) bestempeld. Hoewel ABC Poker effectief kan zijn, worden deze spelers al vrij snel voorspelbaar.
Add-on – De add-on is een begrip dat voorkomt in rebuytoernooien. Voorafgaand aan een event wordt duidelijk gemaakt hoe lang de rebuyperiode geldt. Per rebuy betaal je dan een bedrag, waar je een x aantal punten voor krijgt. Dat kan alleen als je onder een bepaald aantal chips staat (dus ook nul). Per toernooiformat is het verschillend hoe vaak je mag rebuyen. Gebruikelijke aantallen zijn één, twee of onbeperkt. Wanneer de rebuyperiode ten einde is kunnen spelers gebruik maken van de add-on. De prijs is hetzelfde als bij een rebuy, maar normaal gesproken krijg je voor een add-on meer punten.
Aggressive – Een manier van spelen waarbij de speler zijn handen hard speelt: hij zet in en verhoogt. Dit zegt niets over de sterkte van zijn handen. Tegenovergestelde van passive.
All-in – Wanneer een speler alle chips over de lijn schuift. Als diegene de eerste speler is die een actie maakt tijdens de hand spreek je van een ‘open shove’. Wanneer er al één of meerdere moves zijn geweest gaat het om een ‘3, 4, 5-bet (of zelfs nog meer) shove’.
Alternate list – Deze reservelijst is bedoeld om mensen in een toernooi dat al vol zit, alsnog te kunnen laten spelen. Regelmatig heeft een event een maximaal aantal spelers (in verband met het aantal beschikbare plaatsen). Dan wordt er een alternate list gemaakt, waar wachtende spelers zich kunnen inschrijven. Als een speler in het toernooi wordt uitgeschakeld, mag degene die bovenaan op de lijst staat die plaats innemen. De wachtlijst is normaal gesproken even lang van toepassing als de inschrijfperiode voor een toernooi.
Ante – Naast de small en de big blind is de ante een derde verplichte inzet voor de spelers. Normaliter is de ante ongeveer een tiende van de big blind. Vaak komt de ante in (live) toernooien na enkele levels in het spel. Live wordt er tegenwoordig voornamelijk nog gebruik gemaakt van de big blind ante. Dan hoeft alleen de speler in de big blind een ante van gelijke waarde als de big blind in te zetten. Dit vooral om het spel te versnellen, zodat de dealer niet meer voor elke hand alle antes van alle spelers hoeft te incasseren.
B
Backdoor – Het voltooien van een hand met zowel de turn- als river-kaarten, zoals bij een ‘backdoor flush’ of ‘backdoor straight’. Wordt soms ook breder gebruikt om te verwijzen naar het maken van een hand die oorspronkelijk niet de bedoeling was (Bijv. Een speler die met twee pair nog een ‘backdoor ‘straight’ maakt)
Bad beat – Wanneer een speler verliest in een situatie, waarin hij procentueel ruim de favoriet was om te winnen. Dit vaak tot frustratie van de verliezer van de hand. Bad beats komen extra hard aan bij grotere potten, als je all-in ben of als je ver in een toernooi ben en de grote prijzen misloopt.
Bankroll – De hoeveelheid geld die een speler speciaal reserveert voor het spelen van poker. Na het verliezen van meerdere games slinkt je bankroller. Na een paar goede winstsessies spreek je van een boost van de bankroll.
Bankroll Management – Deze term wordt gebruikt wanneer men spreekt over het beheer van een bankroll. Bij goed bankroll management zorgt de speler ervoor dat hij ondanks winst of verlies niet te hoge games speelt. Als dat wel gebeurd loop je het risico dat het snel bergafwaarts kan gaan met je bankroll.
Battle of the blinds – Als iedereen gefold heeft naar de small blind en big blind en deze twee spelers als enigen de hand gaan spelen.
BB – Aantal big blinds, maat om aan te geven hoe groot de bet of raise is. Zie big blind.
Bellybuster – Een inside straight draw
Bet – Die maak je als je de eerste bent die tijdens een inzetronde een inzet plaatst. Er zijn in totaal drie bettingrondes wanneer er twee of meerdere spelers het tegen elkaar opnemen: na de flop, na de turn en na de river. Als speler X een bet maakt heeft speler Y de mogelijkheid om te folden (kaarten weggooien) of te raisen (inzet verhogen). Een bet moet minimaal de waarde hebben van één big blind en kan maximaal – bij No Limit Hold’em – al je chips zijn.
Big blind – Een bepaald bedrag dat wordt geplaatst door de speler die op de tweede positie zit, met de klok mee van de dealer, voordat er kaarten worden gedeeld. In toernooispel neemt deze inzet toe na elke getimede ronde. Bij cash games blijven de blinden gewoonlijk heel de tijd van dezelfde waarde. Big blind wordt regelmatig afgekort tot BB.
Blank – Een kaart die jouw hand niet verbetert, of andermans hand niet helpt, een ongevaarlijke kaart.
Blocker – Wanneer je eigen kaart(en) mogelijke combinaties van de tegenstander blokkeert. Als je zelf speelt op een flop, weet je dat de kans een heel stuk kleiner is geworden dat je tegenstander een straat heeft gemaakt. Het gebruik van blockers komt vooral in Omaha veel voor, aangezien het met vier kaarten in de hand eenvoudiger is om draws te hebben.
Bluf – Andere spelers laten geloven dat je een betere hand heb, dan daadwerkelijk het geval is. Bij een bluf zet je in, met de hoop dat je tegenstanders folden zodat jij de pot pakt.
Board – Bij Hold’em-spelen vormen de vijf gezamenlijke open kaarten op tafel het board. Deze kaarten zijn gemeenschappelijk, waarmee combinaties kunnen worden gemaakt door de spelers in de hand. Alle kaarten worden gebruikt om een zo hoog mogelijk combinatie te maken. Als er bijvoorbeeld vijf harten kaarten het board vormen heb je in ieder geval een flush, ongeacht je zelf hartenkaarten in je hand heb. Het board bestaat uit de flop (drie kaarten), de turn (één kaart) en tot slot de river (één kaart).
Boat – Full house.
Bottom pair – Een paar met de laagste kaart op de board. Bijvoorbeeld een 3-6-A op tafel en K-3 in de hand hebben.
Bounty – Een geldbonus voor het elimineren van (bepaalde) spelers in een pokertoernooi.
Broadway – De hoogste straat mogelijk: A-K-Q-J-10. Zie ook wheel.
Bubble – De laatste persoon in een toernooi zonder prijzengeld. Diegene wordt dan ook wel ‘bubble boy’ genoemd. Wanneer in een toernooi de laatste dertig spelers prijzengeld ontvangen, is de nummer 31 de bubble. De term wordt ook wel gebruikt om de laatste persoon, die niet de finaletafel haalt, aan te duiden. Dan spreek men van de finaletafel-bubble. Het verschil met de normale bubble is dat die speler wel prijzengeld ontvangt.
Bubble boy – De persoon die op de bubble het toernooi heeft moeten verlaten, de laatste persoon zonder prijzengeld.
Burn(card) – De bovenste kaart van het dicht deck die ‘verbrand’ (blind weggelegd) wordt voor het draaien elke ronde gemeenschapskaarten. Dit voorkomt dat gemerkte kaarten zichtbaar zijn voordat ze op tafel komen.
Busted – Een draw die niet is gevallen omdat er een kaart te weinig kwam. Een busted straight bijvoorbeeld.
Button – De (dealer) button bepaald wie op dat moment de dealer is. In home games kan het voorkomen dat deze speler zelf de kaarten deelt. In casino’s begint de vaste dealer met het geven van kaarten aan de linkerkant van de speler op de button, bij de small blind. De speler op de button – of het dichtstbij – mag tijdens de bettingrondes als laatste de actie aangeven (in positie). Dit wordt gezien als een voordeel ten opzichte van de tegenstander(s) aangezien je meer informatie heb door de acties voor je. De button schuift na elke hand naar de volgende speler met de klok mee. Aan het begin van het spel wordt er geloot wie er begint als button.
Buy-in – De hoeveelheid geld die men moet inleggen om aan een toernooi mee te kunnen doen, of de hoeveelheid geld die men aan chips kan kopen in een cash game.
C
Call – Wanneer je een door een tegenstander gemaakte inzet bijlegt. Als een speler voor de flop callt (ter grootte van de big blind), spreekt men ook wel van een ‘limp’. Een verweven begrip hier is de ‘cold call’. Deze geldt als er voor je twee verschillende acties zijn gemaakt (bijv. een raise en een 3-bet) en je besluit de laatste inzet bij te leggen.
Calling station – Een zwakke, passieve speler die veel callt maar niet raiset.
Card protector – Een chip of een kleine mascotte die een speler op zijn kaarten kan leggen om te voorkomen dat ze per ongeluk in de muck belanden.
Card room – Plek waar je poker spelen kunt, hetzij in een gebouw, hetzij op een internet card room.
Cash game – De cash game is de tegenhanger van toernooipoker. De naam cash game zegt het al: een spel voor geld. De spelers hebben dan ook chips voor zich die direct geld waard zijn. Dit in tegenstelling tot toernooi waar fiches punten vertegenwoordigen. Cash games heb je in allerlei limieten: voor slechts een paar cent tot duizend of misschien wel miljoenen. Bij de meeste cash games mag je tussen de 50 en 200 blinden inkopen. Bij bijvoorbeeld een €1/€2 game is de minimale inleg €100 en de maximale €400. Wanneer je je hele of een gedeelte van je stack verliest mag je onbeperkt blijven inkopen, als het de maximale inleg maar niet overschrijd.
Check – Als een speler aan de beurt is als er geen eerdere actie is geweest en hij diegene kiest ervoor om niet in te zetten, dan ‘checkt’ hij/zij. Als er wel een bet is geplaatst, kan de speler aan de beurt enkel folden of raisen.
Checkraise – Eerst checken en daarna eventuele bets verhogen.
Chipleader – De speler die tijdens een toernooi de meeste chips heeft wordt de chipleader genoemd. Gedurende een toernooi zal dat normaal gesproken zeer regelmatig veranderen. De waarde van de fiches die een speler heeft verzameld is zijn stack. Degene met de grootste stack is dus de chipleader. Een overzicht van de stacks van diverse spelers wordt aangeduid als chipcounts. Hoe verder je in een toernooi geraakt, hoe belangrijker het is wie zich de chipleader mag noemen. Degene die uiteindelijk alle chips heeft verzameld wint het toernooi.
Chips – Poker fiches.
Coinflip – Pre-flop all-in situatie waarbij twee spelers allebei bijna 50% kans hebben om te winnen. Dit komt bijvoorbeeld voor als één speler een paar heeft en de ander twee overcards heeft.
Cold call – Een bet en één of meer verhogingen’ in één keer callen.
Cold deck – Het deck is ‘gestoken’. Uitdrukking die een speler maakt als hij een goede hand verliest omdat er precies de verkeerde kaarten vallen, of tegen een speler met een nog betere hand zit.
Committed – Zie Pot committed.
Community cards – De kaarten op tafel die voor alle spelers te gebruiken zijn.
Connector – Een Hold’em hand met twee aansluitende kaarten. Men heeft hiermee kans op een straight. Zie ook suited connector.
Continution Bet (C-bet) – Hier spreek je van als degene die voor de flop raisede (initial raiser), op de flop door bet. Diegene heeft in de hand het initiatief. Als de pre-flop raiser niet op de flop bet, maar pas op de turn inzet wordt dit een ‘delayed c-bet’ genoemd, een uitgestelde c-bet.
Cooler – Wordt gebruikt als je de pech heb dat je met een sterke hand, tegen een nog sterkere combinatie oploopt. In hold’em wordt voor de flop een all-in tussen pocket koningen en pocket azen gezien als de ultieme cooler. De verliezende speler zal het gevoel hebben dat hij/zij onmogelijk weg kon komen van deze situatie.
Counterfeited – In gemeenschapskaartpoker, als de hand van een speler weinig meer waard is doordat er betere kaarten op tafel vallen. Bijvoorbeeld: hand 7-7, board: Q-Q-J-J. Het paar zevens is nu counterfeited (vervalst).
Cut card – Ondoorzichtige kaart zonder waarde, gebruikt om de onderkant van het deck af te schermen tijdens het delen.
Cutoff – Zo wordt de speler genoemd die direct rechts zit van de button. Na de button is dit wat betreft positie de gunstigste die je kan hebben. Diverse spelers zullen hier dan ook gebruik van maken, door relatief veel handen vanuit deze positie te spelen.
D
Dealer – De vaste (betaalde) deler in het casino of elders. In een button game de speler met de dealerbutton.
Dealerbutton – Meestal rond schijfje dat aangeeft welke speler de dealer is in een hand.
Deck – Een stok kaarten.
Deep Stack – Wanneer je over een relatief grote stack (veel chips) beschikt, ten opzichte van je tegenstanders. Ook wel big stack genoemd. Pokertoernooien kunnen ook de naam ‘Deep Stack’ dragen, waarbij de spelers met een extra grote beginstack starten.
Deuce – Casino term voor twee (2).
Deuce’s wild – Een pokervariant waarbij de twee de sterkste kaart in het spel is. Als je een twee in je starthand heb mag je die veranderen in elke kaart om een starthand te maken. Als je in combinatie met de community cards bijvoorbeeld T-T-2-9-9 heb gemaakt, speel je een full house. Je laat de twee tellen als een extra tien.
Dominated – Als een hand van een speler weinig kans heeft omdat iemand anders eenzelfde hand heeft met een betere kicker.
Donk Bet – Een onorthodoxe bet tegen het initiatief in. Als je uit positie wil voorkomen dat de initial raiser zal c-betten, kan je diegene verrassen met een ‘donk bet’. Voorheen vooral gebruikt door minder goede spelers (donkeys, fishes), vandaag de dag zit deze move vaak ook in het arsenaal van berekende spelers.
Double bellybuster, Double gutshot – Een inside straight draw waarbij men met twee kaarten de straight kan maken. Bijvoorbeeld als men 10-8-7-6-4 heeft, brengt elke 9 een straat en elke 5. Men heeft nu evenveel kans als een Open-ended straight draw.
Draw – Als je vier van de vijf kaarten bezit om een bepaalde combinatie te maken. Als je vier harten heb, speel je een ‘flush draw’: je moet een vijfde erbij krijgen om je flush te maken. Bij straights kan je op verschillende manieren een draw hebben. Bij een ‘open ended straightdraw’ kan je aan beide kanten je straat maken. Bij een ‘gutshot’ kan je slechts met één specifieke kaart een straight maken.
Drawing dead – Een speler heeft geen kans meer om de hand te winnen, zelfs al zou zijn hand nog verbeteren.
Drawing hand – Een hand met een straightdraw en/of flushdraw als mogelijkheden.
Driebet / 3-bet – Wordt vaak gebruikt om te verwijzen naar een eerste re-raise voor de flop. In no-limit games is de big blind de eerste (gedwongen) bet, hierna kan je de eerste raise zien als tweede bet. De volgende raise noem je 3-bet, enzovoorts. Zo kan je vaak eindigen bij 6- of 7-bets.
E
Edge – Wanneer je vindt dat je eigen niveau hoger is dan dat van je tegenstander(s). Je kan zeggen dat je een edge heb op speler X aan je tafel. Als je vindt dat je beter ben dan de gemiddelde speler in een bepaald toernooi, heb je een edge op het spelersveld.
Equity – Equity in poker is het deel van een pot dat van jou is op basis van de kans dat je die zal winnen. Die veranderd per straat – pre-flop, flop, turn en river. De strategie is vrij simpel te noemen. Als je denkt dat je tijdens een hand meer equity heb dan je tegenstander(s) wil je over het algemeen meer chips in de pot krijgen. Dit omdat je kans om de pot uiteindelijk te winnen groter is.
Etiquette – Geheel van ongeschreven regels die het poker spel in goede banen laat lopen, zodat er geen geschillen ontstaan over geldzaken.
F
Family pot – Als alle spelers aan tafel gecalld hebben en meedoen met de hand.
Favorite – Situatie waarin een speler volgens de kansrekening de meeste kans heeft om de hand te winnen. Tegenovergestelde van underdog.
Finaletafel – De laatst overgebleven tafel van een toernooi. Eén van de spelers aan deze tafel zal het event winnend afsluiten. Vaak halen negen of tien spelers de finaletafel. In formats met minder spelers (6-Max of Heads-Up), zitten er aan de finaletafel logischerwijs ook minder personen. De finaletafel wordt regelmatig afgekort tot FT.
Fish – In het Nederlands een ‘vis’ genoemd. Een verliesgevende speler. Er zijn vissen met verschillende speelstijlen, vaak ingegeven door een gebrek aan ervaring. Bijvoorbeeld roekeloze spelers die ondoordachte moves maken, maar ook tighte spelers die weinig actief zijn.
Float – Deze term is van toepassing als je een bet van je tegenstander(s) callt, zonder een sterke hand te hebben. Je kan dit doen om een bepaalde handsterkte te representeren. Vaak met het idee om op een latere straat te bluffen. Je kan dan ook een float enkel uitvoeren als er nog latere bettingrondes komen.
Flop – De eerste 3 gemeenschapskaarten op tafel in Hold’em. Ook als werkwoord: ‘Ik flop een straat’ (ik krijg een straat op de flop).
Flush – De combinatie die bestaat uit vijf kaarten van hetzelfde symbool. De flush wordt gevormd door schoppen, harten, ruiten of klaveren.
Flushdraw – Een ‘drawing’ hand waarbij 1 of meer kaarten nodig zijn voor een flush.
Fold(en) – Als je je hand weggooit, wanneer je aan de beurt ben.
Four of a kind – Pokerhand bestaande uit vier kaarten met dezelfde waarde. Ook wel carré of quads genoemd.
Free card – Als een of meer speler checken er niet betaald hoeft te worden om een volgende kaart te zien.
Freeroll – Een pokertoernooi zonder buy-in, meestal als promotie.
Freeze-Out – Bij een Freeze-Out toernooi heb je geen herkansing(en) als je wordt uitgeschakeld. Dan zit het toernooi er direct op. Dit in tegenstelling tot rebuy- of re-entry toernooien. Als je daar al je chips verliest mag je binnen de inschrijfperiode nog één of meerdere pogingen wagen.
Full House – Wanneer je met je combinatie, drie van dezelfde waarde (trips) en nog twee van dezelfde waarde (pair) daarbovenop speel. De hoogte van je drie zelfde kaarten is altijd lijdend om te bepalen welke speler wint, als ze allebei full house maken (daarna pas de hoogte van je twee zelfde kaarten). Als bijvoorbeeld de volgende vijf community cards op tafel liggen: en speler A heeft in zijn hand heeft hij een full house met ’tweeën over vieren’. Speler B draait open en speelt ‘negens over tweeën’. Laatstgenoemde maakt de hogere full house en wint.
G
Gambler – Het Engelse woord voor gokker. Gamblers in het pokerspel gaan risico’s niet uit de weg en maken roekeloze moves. Hierdoor staan deze spelers na enige tijd vaak óf veel verlies óf veel winst.
Gemerkte kaart – Een kaart die gemerkt is, door een beschadiging, pennestreek of anderszins, zodat men aan de achterkant kan zien welke waarde de kaart vertegenwoordigt. Zie burn.
Grind – Pokeren over een lange periode per sessie, normaliter met minimaal risico en bescheiden winst. Vaak aangeduid bij winstgevende, ervaren spelers en gebruikt als werkwoord. Bijv: Jan grind de hele avond €2/€2 in Holland Casino Amsterdam.
GTO (Game Theory Optimal) – Een studie van wiskundige modellen van strategische interactie om optimaal – zo winstgevend mogelijk – te spelen. Veel professionals bestuderen de speltheorie, om zoveel mogelijk over poker te weten. GTO-benadering wordt wiskundig gezien als optimaal, maar doordat veel tegenstanders niet optimaal spelen kan van dit principe worden afgeweken om de maximale waarde te realiseren.
Guarantee – Verwijst naar een gegarandeerde prijzenpot vastgesteld door de organisatie van een toernooi. Deze garantie zorgt er normaliter voor dat er meer spelers op af komen. Bijvoorbeeld de Sunday Million op PokerStars zet de guarantee van het event op $1 miljoen. Als er $100 per speler in de prijzenpot komt, moeten er 10,000 deelnemers mee doen op het $1 miljoen te halen. Als dat aantal niet wordt behaald, moet de organisatie het resterende bedrag zelf bij betalen. Gunstig voor de spelers, aangezien er zo ‘gratis’ geld in de pot zit, wat men ‘overlay’ noemt.
Gutshot (straight draw) – Een inside straight draw.
H
Hand-voor-hand – Zo wordt de periode genoemd als het toernooi, bestaande uit meerdere tafels, zich net voor de moneybubble bevindt. Dit om er voor te zorgen dat op alle tafels hetzelfde aantal handen worden gespeeld, voordat de volgende eliminatie plaatsvindt. Het voorkomt dat spelers opzettelijk het spel vertragen in de hoop dat er een speler aan een andere, sneller spelende tafel wordt uitgeschakeld. Net voor het bereiken van de finaletafel maakt men ook gebruik van de hand-voor-hand periode.
Heads-Up – Als er slechts twee spelers aan tafel tegen elkaar strijden is de term heads-up van toepassing. Als je aan een volle tafel zit en twee spelers blijven over in een hand zitten zij heads-up. Wanneer er in een toernooi op het eind nog twee kanshebbers over zijn spreek je ook van een heads-up. Bij het format heads-up weet je dat je het continu tegen één speler opneemt. Dat kan zowel in toernooivorm als bij een cash game.
Hero-call – Wanneer je een bet van een tegenstander callt met een minimale hand. Je maakt de hero-call omdat je denkt dat je opponent bluft en dus een nog minder sterke hand heeft.
High card – Een pokerhand zonder zelfs een paar wordt in sterkte berekend door de hoogste kaart die een speler heeft, in het geval van een koning is dat ‘koning hoog’. Een straight, een flush of straight flush worden ook op die manier in sterkte berekend in het geval dat de tegenstander ook eenzelfde hand heeft. ‘Ik heb een flush, vrouw hoog’. Ook bekend als high of high card.
Hijack – Deze positie aan tafel is rechts van de cut-off en twee plaatsen rechts van de button. Aan een full ring tafel is de hijack een late positie, gunstig om een behoorlijk gedeelte van de handen te spelen.
High Roller – Een toernooi met hoge buy-in, vaak de hoogste van een toernooiserie. Een hoge inleg kan je zien als iets relatiefs: zo heeft menig toernooireeks een High Roller-toernooi van rond de duizend euro/dollar, echt hoge series kunnen een High Roller-event van tienduizenden of zelfs honderdduizenden euro’s/dollars organiseren. Vaak krijgen events met dergelijk hoge buy-in de term Super High Roller. Het begrip ‘highroller’ wordt ook gebruikt voor spelers met een stevig gevulde pokerportemonnee.
Hit – Als een van de outs van een speler valt en hij zijn hand verbetert.
Hit And Run – Deze term komt voor in cash games; wanneer een tegenstander net een (grote) pot heeft gewonnen, om snel weer van tafel te gaan. Meestal wil deze speler voorkomen dat hij/zij met de grote stack clasht met andere big stacks. Men wil dan niet het risico lopen om enorme potten te spelen (en eventueel te verliezen).
Heads-up – Als (nog maar) twee pokerspelers aan tafel zitten te spelen.
Hold’em – Term voor ‘Hold’em’ poker spellen, zoals Texas Hold’em en Omaha Hold’em, hoewel meestal alleen Texas Hold ‘em bedoeld wordt.
Hyper (Turbo) – In dit format zijn de blindlevels van zeer korte duur, waardoor het spel een heel stuk sneller verloopt. De gemiddelde stack ligt al snel behoorlijk laag in verhouding met de blinden, spelers zullen hierdoor extra risico’s nemen.
I
ICM – Independent Chip Model. Dit wiskundige model wordt gebruikt om de totale equity van een speler in een toernooi te berekenen. Het gebruikt alleen de stack size om te bepalen hoe vaak een speler om elke positie zal eindigen. Met een calculator is dit eenvoudig te berekenen. Er wordt vaak aan het eind van toernooien een ICM-deal gesloten om de spelers de waarde van hun chips in geld te laten uitbetalen.
Image – Dit is het imago hoe een speler aan tafel wordt gezien door zijn tegenstanders. Een die weinig actie maakt en in een gering aantal handen voorkomt, wordt betiteld als ’tight’. Een speler die juist erg actief is en een ruime range aan handen speelt, noemt men ‘loose’. Als je een idee heb hoe de andere spelers jou zien kan je gebruik maken van je image. Als je normaal gesproken tight speelt, krijg je meer respect bij een bet/raise en is de kans groter dat een eventuele bluf werkt.
Inside straight draw – Een straight draw waarbij maar één kaartwaarde de straight brengt. Bijvoorbeeld als men 6-7-8-10 heeft, brengt alleen een 9 een straight. Men heeft dan vier negens in het deck om de straight te krijgen. Zie ook Open-ended straight draw en Dubbele inside straight draw.
In the dark – Een actie doen zonder dat je je eigen blinde kaarten gezien hebt.
In the money – Vanaf een bepaalde positie in de rangschikking van een pokertornooi ontvang je een prijs. Je bent in the money.
J
Jam – Een vaak gebruikte term wanneer een speler all-in gaat
K
Kicker – Deze kaart bepaald wie er wint bij een gelijke combinatie. Degene met de hoogste kicker heeft recht op de pot. Het komt regelmatig voor dat spelers dezelfde kicker hebben – bijvoorbeeld door de kaarten die het board vormen – dan is het een split pot en worden de chips in de pot verdeeld over beide spelers. De hoogte van een kicker zorgt er vaak voor of een hand interessant genoeg is om te spelen.
L
Ladies Event – Aan dergelijke toernooien mogen alleen vrouwen meedoen. Sommige organisatoren maken voor mannen een uitzondering, al moeten zijn dan wel 10x de buy-in betalen.
Laydown – Een (moeilijke) fold van een hand.
Limit poker – Een pokerspel waarbij de inzetstructuur vast ligt, bets en raises hebben een afgesproken waarde. Vaak wordt ook een cap gebruikt in sommige of alle inzetronden bij limit poker.
Limp – Als je een pot speelt, terwijl je pre-flop enkel callt in plaats van raised. Limpen kost dan enkel de waarde van de big blind. Wanneer je de eerste speler ben die limpt, spreek je ook wel van een ‘open limp’. Als een andere speler voor je al gelimpt heeft en jij volgt, dan wordt dat aangeduid als ‘overlimp’. Het voordeel van limpen in plaats van raisen is dat je goedkoper een flop kan zien.
Lowjack – Deze positie aan tafel is meteen rechts van de hijack. Aan een full ring tafel is de lowjack een late positie, gunstig om een behoorlijk gedeelte van de handen te spelen.
Live hand – Een geldige hand die meedoet in het spel en nog steeds kan winnen.
Live cards – Kaarten in de hand van een speler, die als ze komen op tafel de hand winnend maken.
Loose – Speelstijl waarbij een speler ‘los’ speelt, hij speelt veel handen, waaronder minder sterke handen. Tegenovergestelde van tight.
M
Main pot – Het eerste deel van de pot, afgepast op het bedrag dat de all-in speler kan winnen met de kleinste stapel. Het restant dat all-in speler niet kan betalen, plus alle toekomstige inzetten van de resterende spelers met chips komen in de side-pot(ten). Zie ook sidepot.
Middle-pair – Een paar met de middelste kaart op de flop. Ook second pair genoemd.
Misdeal – De deler maakt bij het delen van de handkaarten of gemeenschapskaarten een fout.
Monster – De benaming bij een zeer sterke hand. Pre-flop kan je de hoogste pairs zien als een monster. Post-flop spreek je hier meestal van als je de nuts of second nuts heb gemaakt. Bij een ‘monsterdraw’ heb je meerdere draws ineen, bijvoorbeeld een flushdraw én een straigt draw.
Muck – De stapel weggegooide kaarten (gefolde kaarten en burnkaarten). Ook als werkwoord: ik muck = ik fold.
Mystery Bounty – Een relatief nieuwe toernooivorm in het poker, die meteen razend populair werd binnen de community. De prijzenpot van een Mystery Bounty-toernooi wordt verdeeld over regulier prijzengeld en de bountypot. Vanuit de bountypot worden verschillende Mystery Bounty’s bepaald met een aantal hogere prijzen en veel lagere. Bij het uitschakelen van een speler weet je van tevoren niet hoe hoog het gewonnen bedrag zal zijn. De organisatoren maken promotie met met enorme prijzen als hoogste Mystery Bounty’s. Zo stond er bij de WSOP 2023 in Las Vegas een $1.000 Mystery Bounty-event op het programma met een hoogste bounty van liefst $1 miljoen.
N
No limit – No limit poker is poker waarbij geen limiet aan de hoogte van inzetten of verhogingen is gesteld. Op elk moment kan een speler al zijn chips als inzet gebruiken (all-in). No Limit Hold’em is de bekendste vorm van No limit poker.
No limit hold’em – No limit Texas Hold’em, Texas Hold’em zonder inzetlimiet.
Nuts – Dit is de hoogste mogelijk combinatie op elk willekeurig moment van een hand. Nadat het board compleet is de nuts meestal een aantal keer veranderd. Op de flop is pocket achten de nuts. Als er bijvoorbeeld een bijkomt op de turn is een aas-hoog flush de nuts. Door de river is ineens de nuts. De term second nuts wordt gebruikt als je de op één na hoogste combinatie maakt.
O
Odds – De kans om een ??hand te maken tegenover de kans om geen hand te maken. Vaak gebruikt men deze term bij ‘pot odds’. Dat is het bedrag in de pot vergeleken met het bedrag dat je in de pot bij moet leggen om verder te spelen.
Off-suit – Van verschillende soort. Tegenovergestelde van suited.
Omaha – Poker spel waarbij men 4 handkaarten krijgt alsmede 5 gemeenschapskaarten. Van de 4 handkaarten moeten er precies twee gebruikt worden.
Openen – Als eerste een bet doen.
Open-ended straight draw – Een draw waarbij men aan twee kanten de straat kan krijgen, bijvoorbeeld als men 6-7-8-9 al heeft, geeft elke 5 en elke 10 een straight. Dat zijn in totaal acht kaarten in het deck: vier 5’en en vier 10’en. Zie ook Inside straight draw.
Outs – Kaarten die de hand van de speler verbeteren, meestal tot een winnende hand. Ook wins genoemd.
Overbet – In No Limit games wordt dit begrip normaliter gebruikt als je een bet maakt die groter is dan de pot op dat moment. Bijvoorbeeld als iemand €200 bet, terwijl er op dat moment de pot €150 bedraagt. Als er in dit geval €150 gebet zou worden, spreek je van een ‘pot bet’.
Overcard – Een kaart hoger dan de hoogste gemeenschapskaart op tafel.
Overpair – Een pocket pair hoger dan elk van de kaarten die het board vormen. Als er bijvoorbeeld op tafel ligt, zijn pocket azen, koningen en vrouwen een overpair.
Over the top – Het raisen van een bet of re-raisen van een raise.
Overplay – De hand te hard spelen en meestal daarna verliezen.
P
Paar – Pokerhand bestaande uit twee kaarten van dezelfde waarde.
Passen – Zie folden.
Passive – De speler speelt de handen niet hard: hij/zij callt veel, verhoogt weinig. tegenovergestelde van aggressive.
Pinneapple Hold’em – Een hold’em variant, waarin alle spelers drie kaarten krijgen. Na de betronde op de flop moeten de spelers in de hand één van de drie kaarten inleveren en spelen verder met twee kaarten. Op de turn en river zijn de gebruikelijke No Limit Hold’em-regels van toepassing. Het spel wordt ook wel ‘Crazy Pineapple’ genoemd.
Pocket cards – Blinde kaarten die een speler in de hand heeft en alleen zelf kan gebruiken. Ook wel Pocket kaarten, in de pocket, hole cards, in the hole. Tegenovergestelde van gemeenschapskaarten.
Pokerface – Een emotieloos gezicht om de tegenstanders geen aanwijzingen te geven over de kaarten en speelwijze.
Pokerhand – De beste combinatie van vijf kaarten die een speler kan maken met zijn pocket kaarten en eventuele gemeenschapskaarten.
Pokertoernooi – Vorm van poker waarbij spelers zich voor een bepaald bedrag inkopen (buy-in) en hiervoor een vast aantal toernooipunten in chips ontvangt. Men wordt verdeeld over meerdere tafels en door eliminatie wordt het deelnemersveld steeds kleiner. Door steeds hoger wordende blinds en antes neemt de druk om te spelen bij alle spelers toe. In de prijzen valt men als men bij de laatste 10-15% van het aantal spelers is gekomen.
Post-flop – Zo wordt het spel genoemd nadat de flop (de eerste drie kaarten) op tafel ligt.
Pot – Het totaal aan geld of fiches dat is ingezet door de spelers.
Pot-committed – De pot is zo groot in verhouding met de resterende chips dat men wel haast moet meegaan in de hand.
Pot-limit – Inzetstructuur van bepaalde pokerspellen. Het inzetmaximum wordt bepaald aan de hand van de grootte van de pot. De blinde inzetten initiëren het spel, daarna moet de eerstvolgende verhoging minimaal de grote blinde inzetten als verhoging en maximaal de pot.
Pre-flop – Zo wordt de inzetronde genoemd voordat de flop (de eerste drie kaarten) op tafel ligt.
Premium hand – Top handen, AA, KK, QQ, JJ en AK.
Progressive Knock-out – Deze toernooien vallen onder het bounty-concept. Normaliter gaat de ene helft van de buy-in naar het reguliere prijzengeld, en de andere helft naar de bountypot. Bij het uitschakelen van een tegenstander ontvang je direct de helft van het bedrag, de rest komt er op ‘jouw hoofd’ bij. Zo worden de bounty’s gedurende het event steeds hoger, waardoor het uitschakelen van tegenstanders steeds meer oplevert. Vooral online worden een behoorlijk deel van toernooien als progressive knock-out aangeboden.
Proposition bet – Vaak aangeduid als ‘prob bet’ of ‘side bet’. Een weddenschap die door meerdere spelers aan tafel wordt gemaakt, maar meestal niet van invloed is op het spel. Een bekende ‘prob bet’ is geld op de kleur van de flopkaarten zetten (zwart of rood). Vaak zijn ook sportweddenschappen onderdeel van ‘prob bets’. In home games komt dit fenomeen over het algemeen vaker voor dan in de reguliere casino’s.
Q
Quads – Ook wel bekend als four of a kind. Dat betekent dat je een combinatie kan maken met vier dezelfde kaarten, bijvoorbeeld vier azen. Het maakt niet uit of je dan twee azen of één aas in je hand heb, als je in totaal maar een combinatie van vier kan maken. Als er vier dezelfde kaarten op het board liggen, maken alle spelers in de hand quads. Degene met de hoogste kicker verdient dan de pot.
R
Rabbit hunten – Nadat de hand is afgelopen, kaarten van het deck omdraaien om te kijken wat er gevallen zou zijn. Meestal verboden in casino’s.
Race – Zie coinflip.
Rail – De plaats waar geïnteresseerde volgers de pokeractie proberen te volgen. Deze mensen – meestal bekenden van de spelers aan tafel – worden ook wel ‘rail birds’ genoemd. De rail bepaalt vaak de sfeer in een pokerpit.
Rainbow – Als het board wordt gevormd door kaarten met verschillende symbolen. Hierdoor is het niet mogelijk om een flush of flush draw te hebben. Als er bijvoorbeeld ligt, spreek je van een ‘rainbow flop’. Het board is ook rainbow aangezien een flush maken niet mogelijk is.
Raise – Een verhoging op de vorige bet. Als je de eerste ben pre-flop die verhoogt, spreek je van een raise aangezien de small en big blind al een verplichte inzet hebben gedaan. Als iemand daarna nog een keer verhoogt is het een re-raise (ook wel 3-bet genoemd). Een eerst inzet op de flop, turn of river noem je een bet, aangezien er nog geen verhoging heeft plaatsgevonden.
Rake – Bij cash games gaat een gedeelde van de (postflop) pot naar het ‘huis’ danwel casino. Dit wordt de rake genoemd. Deze bedraagt een paar % van de totale pot. Van tevoren laat de organisator weten hoe hoog bij hen dit percentage is. In grote potten zit er een limiet om het te incasseren bedrag, wat ook wel de cap wordt genoemd.
Re-buy – Het kopen van extra chips in een pokertoernooi. Dit kan bij zogenaamde re-buy toernooien.
Re-entry – Het opnieuw inkopen in een pokertoernooi. Dit kan enkel in de eerste paar levels van het toernooi. Van te voren wordt aangegeven hoe lang de re-entry fase duurt.
Re-load – Het opnieuw inkopen in een cash-game.
Re-raise – De laatste raise opnieuw verhogen.
Read – Een aanwijzing hebben over de handsterkte van een speler door een tell.
Represent – Een hand zo spelen alsof het lijkt dat je een specifieke hand hebt.
River – De laatste (vijfde) community card in een Hold’em spel. Ook als werkwoord: Ik heb een straat geriverd (een straat gehaald) of ik ben geriverd (ik heb verloren op de river).
Royal Flush – De hoogste combinatie die er bestaat in poker. De Royal Flush wordt gevormd met een aas, koning, vrouw, boer en tien van dezelfde suit. Als je bijvoorbeeld geen aas van deze suit heb, maar een negen spreek je van een Straight Flush. Dit is de één na hoogste combinatie. De Royal Flush komt zelden voor, waardoor organisatoren van home games regelmatig een bonus uitkeren wanneer deze gemaakt wordt.
Runner-runner – Een manier om een draw te beschrijven die is voltooid met zowel de turn als de river. Zoals in ‘hij maakte een runner-runner-flush om mijn geflopte trips te verslaan.’
Running flush – Bij een gemeenschapskaart poker spel vallen achter elkaar 2 kaarten van dezelfde soort, zodat een speler een flush haalt. Ook bekend als backdoor flush, runner runner flush.
Running straight – Bij een gemeenschapskaart poker spel vallen achter elkaar 2 kaarten, zodat een speler een straat haalt. Ook bekend als backdoor straight, runner runner straight.
S
Satellite – Via satellite is het mogelijk je te kwalificeren voor een groter (duurder) toernooi. Je kan het zien als een kwalificatietoernooi voor een groter event. Zo kan een ticket verdient worden, voor een lagere prijs. Als je je bijvoorbeeld voor €50 inschrijft voor een satellite naar een €500 toernooi, ontvangen de laatst overgebleven tien spelers een ticket. Op een veel goedkopere manier is het dan toch mogelijk om een duurder toernooi te spelen. Satellites zijn er in Freeze-Out, Rebuy en Re-entry format.
Scare card – Vaak gebruikt in Hold’em om te verwijzen naar een communitykaart die mogelijke draws compleet maakt of de potentie heeft om een ??winnende hand alsnog te laten verliezen. Als je bijvoorbeeld speelt en na de flop er nog een bijkomt. Door de turn kan je tegenstander een flush hebben gemaakt, of een straat. De is in deze situatie een scare card voor je pocket azen.
Second nuts – De op een na hoogst mogelijke pokerhand in combinatie met de gemeenschapskaarten. Zie ook nuts.
Second pair – Zie middle pair.
Semi-bluf – Een bet of raise, die de potentie heeft om te verbeteren in een latere inzetronde. Meestal een drawing hand die later op de turn of river sterk verbeterd als je hit. Met heb je op een sterke draw, maar nog geen gemaakte combinatie. Als je in deze situatie inzet of verhoogd, spreek je van een semi-bluf, aangezien je hand bij een hit veel sterker wordt.
Set – Dit zijn drie dezelfde kaarten die een combinatie vormen. Wanneer je een pocket pair in je handen heb en dezelfde kaart valt erbij op het board maak je een set, ook wel three of a kind genoemd. Net als een set maak je met ’trips’ ook three of a kind. Het verschil is dat je bij trips twee dezelfde kaarten heb op het board, met één in je hand. Omgekeerd dus vergeleken met een set.
Shark – Professionele speler, vaak de beste speler aan tafel.
Shootout – Toernooi dat begint met meerdere tafels. Elke afzonderlijke tafel wordt doorgespeeld tot één deelnemer zijn tegenstanders heeft uitgeschakeld. Deze winnaar speelt in de volgende ronde tegen de winnaars van andere tafels. Het format is vooral populair bij Sit & Go-spelers, aangezien het toernooi bestaat uit een reeks van Sit & Go’s.
Short stack – Een kleine stack hebben in verhouding tot de rest van de spelers.
Showdown – Het tonen van kaarten na de laatste inzetronde, om de winnaar van de pot te bepalen. Bij een pre-flop all-in wordt het tonen van de kaarten ook al de showdown genoemd.
Side-pot – Het deel van de pot waar de inzetten in komen van de spelers die nog chips hebben. Er kunnen meerdere side-potten ontstaan tijdens een hand als er meer dan één speler all-in gaat.
Sit & Go – Een toernooi met één of meerdere tafels zonder een geplande starttijd, die begint wanneer het aantal benodigde spelers zich heeft geregistreerd. Vaak afgekort tot ‘SNG’.
Slow Play – Als je een zeer sterke hand speelt op een manier die zwakte uitstraalt. Bij een bet van je tegenstander zal dit enkel een call zijn. Bij een check van je tegenstander check je bij een slow play eveneens.
Slow Roll – De showdown uitstellen met het onthullen van een sterke (waarschijnlijk winnende) hand in een poging andere spelers te dwingen eerst hun handen te laten zien. Of het nu opzettelijk is gedaan of niet, slowrollen wordt beschouwd als een slechte etiquette om spelers valse hoop te geven op het winnen van een hand.
Small blind – Blinde inzet ter waarde van (meestal) een halve minimum inzet. Naast de small blind is er ook een big blind.
Smooth call – Slechts een call met een zeer sterke hand doen.
Spewen – Wanneer een speler op ondoordachte wijze veel risico neemt en de pot (onnodig) opblaast. Dit kan in het karakter van een dergelijke speler zitten, maar ook met tilt.
Split pot – De pot wordt gedeeld omdat een of meer spelers een zelfde handsterkte hebben na de laatste biedronde.
Splashing the pot – De chips hard in de pot gooien. Speler kunnen nu niet controleren welke inzet is gedaan.
Spread limit – Inzetstructuur van bepaalde pokerspellen: de maximale inzet bedraagt een aantal maal de grote inzet, waardoor deze pokervorm tussen limit en no limit komt te staan.
Stack – Je stapel chips, het aantal punten of geld dat een speler op tafel heeft staan en inzetbaar is.
Steal – Een bet doen met een niet zo sterke hand om de pot of de blinds op te pakken.
Steamen – Oververhit, gestresseerd geraken van spelers waardoor ze sneller domme, foute beslissingen maken zoals een zeer hoge bluf.
Straat – Zie straight.
Straddle – De speler links van de big blind die in cash games een extra inzet doet. Het spel begint vervolgens bij de speler links van de straddle. Een straddle wordt in het leven geroepen om meer actie en grotere potten te creëren.
Straight – In het Nederlands aangeduid als ‘straat’. Deze maak je met vijf opeenvolgende kaarten, bijvoorbeeld . Met de aas kan je zowel een straat met opeenvolgende lage kaarten (low) als hoge kaarten (high) maken. Wanneer je nog één of twee kaarten nodig heb om een straight te maken, spreek je van een ‘straight draw’.
Straight draw – Een draw hand, waarbij men kans heeft op het krijgen van een straight.
Straight flush – Vijf opeenvolgende kaarten van dezelfde soort, bijvoorbeeld .
String Bet – Een inzet (meestal een raise) waarbij een speler niet in één beweging alle benodigde chips voor de verhoging in de pot krijgt. Tenzij hij de verhoging mondeling heeft aangekondigd, kan hij worden gedwongen deze in te trekken en slechts te callen. Dit voorkomt het onethische spel om genoeg chips uit te geven om te callen, te kijken welk effect dat had en dan mogelijk alsnog te verhogen.
Suck-out – Je deelt een suck-out uit als je de hand als (grote) underdog toch nog weet te winnen, louter op geluk.
Suited – Als je twee kaarten vast heb van het zelfde symbool, heb je een suited hand. Wanneer je kaarten heb met verschillende symbolen is je combinatie ‘offsuit’. Met suited kaarten wint je hand aan sterkte, aangezien je sneller een flush (combinatie met vijf van het zelfde symbool) kan maken.
Suited Connectors – Suited is dus wanneer je twee kaarten heb van hetzelfde symbool. Als je kaarten heb die aansluiten op elkaar zijn ze connected. Van suited connectors spreek je dus als je kaarten hetzelfde symbool hebben én op elkaar aansluiten. Bijvoorbeeld of . Dit zijn sterke handcombinaties aangezien je bij de juiste boardkaarten kans maakt op een flush of een straat.
Swing – Een up- of downswing, of het de laatste tijd financieel goed of slecht gaat met de pokerspeler.
T
Table image – Het imago van een speler aan tafel, gevormd uit eerder gedrag van een speler. Een speler kan door roekeloos spel als loose te boek staan, of als hij voorzichtig is als tight.
Tell – Een actie, gedragspatroon of gezichtsuitdrukking waarbij je aan iemand kan zien of hij goede of slechte kaarten heeft. Spelers zijn altijd op zoek naar deze tells, en anticiperen daarop bij het doen van hun inzetten. Als je bijvoorbeeld ziet dat je tegenstander zenuwachtig is na een grote bet, kan je daar wellicht informatie uit halen over de handsterkte.
Three of a kind – Pokerhand bestaande uit drie kaarten van dezelfde waarde. Bijvoorbeeld: . Ook wel trips of set genoemd.
Tight – Een manier van spelen waarbij men weinig en voorzichtig speelt, men speelt alleen premium hands.
Tilt – Een speler die roekeloos begint te spelen, bijvoorbeeld omdat hij ontstemd is door een bad beat.
Top kicker – De hoogste bijkaart hebben.
Top pair – Een paar met de hoogste gemeenschapskaart op tafel.
Top set – Een three of a kind met de hoogste gemeenschapskaart op tafel.
Trap – De Engelste term voor het opzetten van een ‘val’ voor de tegenstander. Je speelt een monsterhand rustig in de hoop dat je tegenstander inzet.
Trey – Casino term voor drie (3).
Trips – Three of a kind. Bij een Hold’em spel, bedoelt men met trips een three of a kind bestaande uit 1 handkaart en 2 gemeenschapskaarten. Zie ook set.
Turn – De vierde gemeenschapskaart in een Hold’em spel. Ook als werkwoord: ‘Ik turnde een straight’, ik kreeg een straight op de turn.
Two pair – Pokerhand bestaande uit twee kaarten van gelijke waarde, gecombineerd met een paar kaarten van een andere gelijke waarde. Bijvoorbeeld: .
U
Underdog – De speler is volgens kansberekening niet favoriet om deze hand te winnen.
Underplay – Te weinig inzetten op een goede hand. Zie ook overplay.
Under the gun (UTG) – De speler die als eerste moet handelen, de persoon links naast de blinds.
V
Verhogen – Zie raise.
W
Wheel – De laagste straight mogelijk, . Ook bicycle genoemd.
X
–
Y
–
Z
–